Ze was die nacht, de laatste nacht
als een gesloten boek.
Op afstand lag ze naast hem,
enkel lijf, de rest was zoek.
Met om haar heen haar huid als grens;
kom niet dichterbij.
Een afgebakend niemandsland
tussen hij en zij.
Te laat om terug te keren
naar het paradijs van toen…,
waar woorden nog konden strelen
en handen alleszeggend
en mond geen streep, maar bloem.
Ze was die nacht een dode ster,
zo koud, zo stil en leeg.
Hij vuurde woorden op haar af;
ze gaf geen krimp en zweeg.
Met om haar heen de duisternis
als mantel en als muur.
Seconden tikten driftig weg
op naar het volgend uur.
Te laat om terug te keren
naar het paradijs van toen…
Toen woorden nog konden strelen
en ogen alleszeggend
en mond geen streep, maar bloem.
Die nacht, de laatste nacht
was zij al weggegaan.
Nog altijd in hetzelfde bed,
maar ver van hem vandaan.
Ze sliep of deed gewoon alsof;
hij keek naar haar gezicht
toen de eerste merel zich liet horen
in een ander ochtendlicht.